1) Camilla speelt met haar vriendinnetjes. Dan ziet ze een nieuw meisje in een rolstoel.
2) Ze gaat naar haar toe om ook met haar te spelen. Haar vriendinnen lachen haar uit en laten Camilla in de steek. Maar Camilla trekt zich er niets van aan. Ze praat met haar en ze gaan samen spelen. Ze maakt haar aan het lachen.
3) Na een tijdje is Camilla nog blijer dan toen ze met haar vriendinnetjes speelde. Het is inderdaad waar denkt ze, wie vreugde geeft, wordt zelf nog veel blijer.